- saut
- saut [soo]〈m.〉1 sprong2 val3 stroomversnelling4 (het) dekken ⇒ (het) bespringen5 〈meervoud; sport en spel〉(het) springen6 〈computer〉sprong(instructie)♦voorbeelden:1 faire le grand saut • gaan hemelensaut périlleux • salto (mortale)triple saut • hink-stap-sprongfaire le saut • de sprong wagensaut à la corde • (het) touwtjespringensaut à l'élastique • bungeejumping, (het) elastiekspringensaut à la perche • (het) polsstokspringenau saut du lit • bij het opstaan, 's morgens vroegfaire un saut de carpe • een karpersprong makenle saut en hauteur • (het) hoogspringenle saut en longueur • het verspringensaut en parachute • (het) parachutespringensaut en chute libre • vrije val¶ faire un saut chez qn. • bij iemand aanwippenm1) sprong2) val3) waterval4) (het) dekken, bespringen
Dictionnaire français-néerlandais. 2013.